Als we het kleine vliegveld van Preveza verlaten rijden we meteen een klein weggetje op omgeven door lentebloemen. De zon warmt de nog vroege ochtend snel op en al snel rijden we ons in het zweet op de eerste hellinkjes.
Rond lunchtijd rijden we over de lange strekdam naar Lefkada, hoofdstad van het gelijknamige eiland. De terrassen en souvenirwinkels rond de haven rijden we voorbij en wat dieper in het stadje vinden we een klein terrasje op straat. We slaan wat etensvoorraad in bij de bakker en de supermarkt.
Het meisje dat de kaas snijdt vraagt waar ik vandaan en wil dat ik mijn naam opschrijf. ’s Avonds vind ik haar vriendschapsverzoek op mijn Facebook tijdlijn.
We rijden het eiland over naar Vasiliki in het zuiden, waar we erachter komen dat de dagelijkse ferry naar Kefalonia uit de vaart is en de eerste boot pas de volgende avond weer gaat. Er wordt om ons gevochten door de verschillende hotel-, pension-, B&B, Airbnb- en nog informelere uitbaters en we kiezen voor een jogger die graag zijn loopje uitstelt om ons als eerste seizoengasten te verwelkomen in een kamer met mooi uitzicht over zee. 20 Euro lijkt ons niet te veel.
In afwachting van de boot fietsen de volgende ochtend we een kilometer of vijf langs een steeds smaller wordend bospaadje dat eindigt bij een verlaten droomstrandje. Daar lezen we wat tot twee Griekse dames de aandacht opeisen met een fotosessie in antiek Olympisch tenue. Ingrid leest stug door.
Aan het einde van de middag dan toch op een volle boot naar Fiskardo waar in de laatste uurtjes daglicht nog een flink stuk wegtrappen, genietend van een frisgroene omgeving in lentebloei. Bijna te lang, want als we op afstand een dorpje mooi in de heuvels zien liggen besluiten we daarheen te fietsen en daar een overnachtingsmogelijkheid te zoeken. Daar aangekomen blijkt de plaatselijke B&B gesloten. Er wordt lang getelefoneerd, overlegd en moeizaam vertaald en uiteindelijk worden we teruggestuurd naar de kruising 3 km terug met het advies daar in het winkeltje bij de benzinepomp verder te vragen.
Het werkt, want een half uur later komt een oud echtpaar aangereden in een gammele Peugeot en laat ons binnen in het grote huis er pal naast.
Beiden hijsen zich moeizaam de stalen buitentrap op, waarna de vrouw het opgeborgen beddengoed en een zeepje bijelkaar zoekt en de man zich over de boiler en de elektriciteit ontfermt. We krijgen een sleutel die we morgen in de kamer mogen achterlaten. Aan de overkant van de straat is ook een restaurantje waar vooral familie lijkt te komen en waar we een lekker stoofpotje eten.
’s Morgens bij vertrek is het nog fris, maar de zon schijnt en het wordt al snel warmer. We rijden langs de westkust over een mooie weg die bijna vlak op zo’n 100 meter bover de zee loopt. Officieel is hij vanwege onderhoud afgesloten en dus hebben we de hele weg voor ons zelf. Het uitzicht is prachtig, met de oude ruïne van de vesting van Asos en de azuurblauwe zee daarachter.
Zo rijden we het hele eiland over, meest over vlakke wegen met mooie uitzichten over de lagergelegen kust. Op het eeste gezicht is van crisis weinig te merken hier; waarschijnlijk zorgt het toerisme op de eilanden nog wel voor een redelijk functionerende plaatstelijke economie. Wel zien we veel verlaten bedrijfspanden en ook wel onafgebouwde huizen. Via een mooie pas en afdaling suizen we via een steile rivierkloof Poros binnen, een slaperig stadje gedomineerd door de ferryhaven even verderop. We twijfelen even of we de avondboot zullen nemen, maar dan komen we pas laat aan, dus we nemen onze intrek in een klein pensionnetje in het stadje. Wederom zijn we de enige en de eerste gasten van het seizoen.
Meer foto’s.