Kigali
Enigszins op onze hoede volgen we de jongen van het guesthouse die ons van het vliegveld kwam ophalen. Het goed verlichte asfalt rond de luchthaven hield er na 100 meter mee op en ging over in een butsige kasseienweg, geflankeerd door kleine eettentjes, winkeltjes, cafés en een paar spaarzame lantaarnpalen. Nu lopen we met onze bepakte fietsen door een donker, maar bedrijvig zijsteegje, waar de enige verlichting komt van de TL-peertjes in de kleine zaakjes waar groenten, kleding, kolen of kluswaar wordt verkocht. Zo abrupt gedropt in Rwanda voelen we ons aangestaard, onwennig en een tikje kwetsbaar. Het is een onnodige reflex, want iedere groet wordt lachend beantwoord en de ontvangst in het guesthouse is allerhartelijkst.
Bij daglicht de volgende ochtend is alles wat overzichtelijker en blijkt de wijk een levendige volksbuurt. Keva guesthouse is handig op loopafstand na aankomst of voor vertrek, en ze vinden het prima om de fietsdozen te bewaren voor onze terugvlucht. We blijven nog een dag en gebruiken die om Kigali te verkennen. We twijfelen of we een taxi zullen nemen, want grote steden zijn meestal niet de fijnste omgeving om te fietsen. Twee weken geleden was ik in Nairobi en daar fietsen zou vanwege de drukte en het regelloze verkeersgedrag een serieuze suïcidepoging zijn. Toch wint het verlangen naar de pedalen en we wagen het erop. Het blijkt een goede keus, want Kigali blijkt prima fietsbaar met goede wegen en verkeer dat zich houdt aan verkeersregels. Wat vooral opvalt: het is schoon! Er ligt werkelijk geen snipper op straat. Lastiger zijn de hoogteverschillen. Rwanda is het “land van 1000 heuvels” en ook de hoofdstad ligt over talloze bulten verspreid.
Naar Huye
De volgende dag rijden we over de hoofdweg naar Muhanga, 55 km naar het westen en de tweede stad van het land. In dat licht valt de drukte mee. Helaas zijn de meeste auto’s die er rijden aftandse vrachtwagens die net zoveel moeite hebben met de steile heuvels als wij op onze eerste fietsdag en onze hijgende longen op diepzwarte roetwolken trakteren. Soms heb je van die dagen die elk gezondheidsvoordeel van een fietsvakantie in één keer teniet doen. We delen een goedkoop motel met een groep NGO werkers uit Rwanda en Burundi die de waterhuishouding van het omliggende gebied proberen te verduurzamen. Ze nemen ons mee voor het avondeten, waar we met onze handen deegballen in kommen met een saus van kleine visjes dopen.
De dag na Huye verandert het “Good morning” van de meerennende kinderen in het bijna gelijkklinkende “Give money.” Ze zijn ook een stuk vasthoudender, hoewel nooit echt vervelend. Twee jongetjes die ons ongevraagd een kilometer de heuvel opduwen geven we als beloning een muntje. In plaats van die snel in hun zak te steken rennen ze er triomfantelijk mee door het dorp, met als gevolg dat we binnen de kortste keren een hele troep achter ons aan hebben.
De medewerker van het Wereldvoedselprogramma die we eergisteren spraken had het al gezegd: het zuiden van Rwanda is een stuk armer dan de rest van het land. Het is bergachtiger en minder geschikt voor landbouw en daardoor is er eigenlijk permanent tekort. Zijn werk bestaat uit het verdelen van maaltijden op scholen, zodat kinderen in elk geval twee keer per dag iets te eten hebben. Een stuk verder rijden we door een dorp dat in feite een vluchtelingenkamp is. De vaste bebouwing en een school voor 5000 leerlingen geven aan dat de meesten hier niet slechts voor even zijn. Het grensgebied met Congo en Burundi is al decennialang een toevluchtsoord van vluchtelingen over en weer. Momenteel is Rwanda een veilige haven; in het verleden was het ook vaak andersom. ’s Avonds delen we onze kampeerplek met een jonge verpleegster uit Canada die voor Artsen zonder Grenzen werkt in Congo en even op uitblaasverlof is. Met haar team speurt ze in de jungle naar mensen die op de vlucht zijn voor rebellengroepen en verleent noodhulp bij uitbraken van mazelen of cholera.
Nyungwe
Op dag 4 doorkruisen we de hele dag het regenwoud Nyungwe dat op de flanken van het Rwandese deel van de Riftvallei ligt. De weg slingert er op en neer doorheen en zorgt telkens voor prachtige nieuwe uitzichten. We spotten een groep kleine apen die nieuwsgierig dichterbij komen als we wat langer blijven staan. Halverwege is een klein bezoekerscentrum, vanwaar een aantal trails te lopen zijn – allemaal onder verplichte begeleiding. Aan beide ingangen van het park liggen golvende theeplantages die mooi contrateren met het donkergroen van de bossen erachter.
Congo Nile Trail
“Laat het niet waar zijn”, hoop ik tegen beter weten in. Vanaf de lage grasheuvel waar we zojuist met een paar flinke pedaalslagen bovenop geklommen zijn hebben een goed uitzicht over het vervolg van het pad. Slingerend loopt het verder langs het Kivumeer, tot het overgaat in een streep die steil de berg op loopt. Mijn denkbeeldige geodriehoek geeft zeker 30 graden aan. Ik begin me enigszins zorgen te maken of we onze overnachtingsplek op tijd gaan halen. Het is nog 10 km en we hebben nog twee uur daglicht. De afgelopen uren was dat ongeveer ons tempo.
Een kilometer later zijn we bij de muur die we inderdaad op moeten. De brug over het stroompje dat er nog voor ligt bestaat uit twee glibberige bamboestammen. Dat wagen we niet, dus we slepen de fietsen via een nauw spoor naar de plaats waar we er doorheen kunnen waden, en daarna weer de oever op. Ik probeer verder te fietsen, maar na 10 meter buts ik op een rotsblok en is de poging mislukt. Opnieuw opstappen is kansloos, dus de overige paar honderd meter duw ik moeizaam de fiets omhoog, laverend tussen de best begaanbare sporen en keien. Ingrid heeft het beter bekeken en krijgt duwhulp van vier enthousiaste kleuters. Na een kwartier staan we boven en kunnen we weer een stukje fietsen tot de volgende steile helling ons weer de fiets af dwingt. De laatste 2,5 km zijn gelukkig omlaag en zo halen we ons guesthouse net voor het donker.
Het is het verhaal van de Congo Nile trail, genoemd naar de waterscheiding tussen de twee machtige Afrikaanse rivieren. Begonnen als 100 km wandelpad, min of meer langs de oostelijke oever van het Kivumeer biedt het afwisselend prachtige uitzichten over de vele inhammen van het meer en de bedrijvige dorpjes en akkers in de heuvels en valleien eromheen. Gaandeweg is het ook door mountainbikers ontdekt en recent wordt het ook als doorgaande route gepromoot, zij het liefst georganiseerd met gids en bagagevervoer. Daar waren we natuurlijk te eigenwijs voor, met het geploeter als gevolg. Uiteindelijk is het toch wel te doen, als je maar op tijd vertrekt en het is inderdaad een prachtige route.
Musanze en Twin lakes
Onze mond valt even open als we in Musanze terugrijden naar de kruising waar we gisteren al voorbijgereden waren en vanwaar we nu rechtsaf slaan richting de twee meren ten oosten van de stad. Gisteren was het de hele dag bewolkt en het laatste uur fietsten we door een plensbui. Nu schijnt de zon en zien we opeens een aantal van de acht hoge vulkaantoppen (tot 4500 m) die op een rij op de grens met Congo en Oeganda liggen. Die kant op leven ook de ongeveer 10 groepen berggorillas die je van hier uit kan bezoeken. De 1500 dollar per persoon die een permit daarvoor kost vinden we een beetje te gortig, dus dat feestje laten we aan ons voorbij gaan.
De regen heeft er ook voor gezorgd dat de naaf van Ingrids voorwiel vervaarlijk kraakt. Misschien is er wat water in gekomen en zitten de kogellagers niet goed meer in het vet. De spullen om dat te repareren hebben we niet mee, maar zoals zo vaak in landen waar het geld ontbreekt om alles wat stuk is meteen te vervangen én de arbeidskosten laag zijn, zit klushulp vaak letterlijk op iedere hoek van de straat. Zo ook hier en de eerste fietstaxikoerier die we vragen neemt ons mee naar zijn werkplaats en fixt het karweitje in geen tijd.
Dat komt goed uit, want we slaan weer een onverharde weg in en dan is het fijn als alles wat los of kapot kan rammelen goed op orde is. We fietsen een tijdje op met een jongen die elke dag met twee grote bussen melk achterop op en neer rijdt tussen zijn huis met enkele koeien in het merengebied en Musanze, een dagelijks ritje van zo’n 60 km!
De plek die we op het oog hadden om te overnachten blijkt niet het verwachte guesthouse, maar meer een beetje onguur uitziende bar waar je blijkbaar ook een kamer kunt huren. Er lopen wat vage types rond en de man die ons naar binnen probeert te loodsen heeft al een paar glazen teveel bananenbier op. Erg aantrekkelijk ziet het er niet uit, maar de volgende gelegenheid op onze kaart is te ver weg. Veel Engels wordt er ook niet gesproken op staat, dus advies vragen is lastig.
Dan stopt er een auto van Partners in Health, een hulporganisatie die de toegang tot gezondheidszorg vergroot in landelijke gebieden in de wereld waar dat het hardste nodig is. Voor mijn werk heb ik toevallig een paar weken geleden een kennismakingsgesprek met hen gehad om te kijken of we iets samen kunnen doen en het vervolg daarop pak ik na de vakantie weer op. We vragen of ze een andere overnachtingsplek weten en het draait eropuit dat ze ons meenemen naar hun ziekenhuis een eindje verderop waar ze in het gastenverblijf nog wel een bed over hebben. We praten wat met de staf en een Amerikaanse arts en het blijkt best een geavanceerd ziekenhuis te zijn dat met name pioniert in de behandeling van kanker in omstandigheden met weinig middelen. Op een heuvel verderop bouwen ze met de overheid aan een universiteit die zich zal richten op meer gelijkheid in gezondheid.
Akagera National Park en zuidelijk moerasgebied
De vriend van de campingbeheerder op de heuvels hoog boven het Akagera National Park zit al op ons te wachten als we ons om 7 uur melden voor het ontbijt. “Ik heb wat gevonden”, zegt hij. “Jullie kunnen in Sake bij de parochie slapen”. Hij was de avond tevoren gebeld als kenner van de weg tussen Kibungo en Ramiro in de weinig bereisde zuidoostelijke hoek van Rwanda. Onze kaart gaf geen enkele overnachtingsmogelijkheid op de ruim 60 km tussen die plaatsen. zo ook niet, maar hij zou wat gaan rondvragen en het ons de volgende ochtend komen vertellen. En zo oefenen we die avond in de parochiebar en aan de bruine bonen ons roestige Frans en hun roestige Engels met de pater en de kerkvader (of hoe heet “padre” bij ons?) van Sake en nog een aangewaaide collega uit Gisenyi.
De camping bij Akagera zelf hadden ook via via gevonden. We waren een beetje op de bonnefooi de weg ingereden waarvan we wisten dat die voor ons na 30 km zou doodlopen op de toegangspoort van het park. Fietsen tussen de leeuwen en luipaarden vinden ze geen goed idee. Er zijn een paar lodges en kampeerplaatsen in het park, maar hoe we daar moesten komen wisten we niet. Erbuiten was niets volgens onze reisgids. “We rijden er wel heen en dan zien we het wel”, hadden we bedacht. Een colastop in het laatste dorp voor de poort bracht uitkomst: “Er is een camping buiten het park”, zei de jongen in de bar en hij belde met een vriend om te regelen dat we konden komen. Het bleek een nieuw project van een coöperatie van lokale gidsen van het Nationale Park. Met z’n dertigen zijn ze een paar jaar geleden begonnen met het begeleiden van safaritours en gaandeweg investeren ze in verdere voorzieningen en laten zo een steeds groter deel van de gemeenschap meedelen in de opbrengsten van het toerisme naar het park. De kleine camping, waar je een oude legertent met matras van hen huurt, is nog wat basic, maar wordt enthousiast gerund door een toegewijde staf. Met één van de gidsen maken we volgende dag een mooie rit door het park en zien apen, buffels, giraffen, impala’s en andere antilopen, heel veel nijlpaarden, vijf leeuwen onder een boom, één krokodil en de staart van een luipaard.