Na 7 km langs de saaie maar rustige uitvalsweg van het vliegveld draaien we de weg naar Vîhn Yen op. Dat is andere koek. Een armada van vooral vrachtwagens en brommers vult luid toeterend elke vierkante meter van de brede weg. We hoeven er gelukkig maar een paar kilometer op en kunnen dan linksaf een het stadje in en vandaar naar de hopelijk wat rustiger weg richting Thanh Son. Linksaf slaan vanaf de vluchtstrook betekent echter dat we vier rijstroken moeten opschuiven in deze razende verkeershel. Na een kwartier wachten wagen we het erop en komen zowaar heelhuids aan de overkant.
Hoewel de plaatsen als stippen op de kaart staan, is het in werkelijkheid één lange lintbebouwing langs de doorgaande weg. Bijna ieder huis is op de begane grond een winkeltje of handeltje in het één of ander. Op en langs de weg is het een drukte van belang, inclusief een onophoudelijke stroom brommertjes en schoolkinderen op gammele fietsjes. Eerste indruk van Vietnam: druk!
Na Thanh Son vinden we een wit weggetje het platteland in. Niet dat het onbewoond is: elke lapje grond is in cultuur gebracht met rijstvelden, bananen- en theeplantages en mais- en cassaveakkers. Zoveel kleuren groen! Boeren staan tot hun knieën in de blubber om het land te ploegen en we ontmoeten de eerste waterbuffels, met of zonder begeleider erop. Tussendoor huisjes van hout en riet en af en toe een klein dorpje.
Niet veel later zien we de Rode Rivier, die inderdaad behoorlijk gekleurd is door de meegesleurde aarde. In Gôc Quân zoeken we vergeefs naar de brug die toch echt op de kaart staat. We wijzen een aantal plekken op de kaart aan de overkant aan waar we doorheen zouden moeten komen, maar geen van de voorbijgangers schijnt die te kennen. Alleen Phô Lu, 75 km verderop wordt herkend en men wijst ons consequent rechtdoor, aan deze kant van de rivier. Dat advies volgen we maar op, hoewel de weg op de kaart er kleiner uitziet en meteen na het dorp inderdaad verandert in een hobbelige zandweg. Iets verder treffen we een aardige leraar die wat meer Engels spreekt en we vragen het hem nog eens. Hij kent de weg aan de overkant wel en achter zijn brommertje aan tuffen we terug naar het dorp en via een paar smalle, steile steegjes loodst hij ons naar een gammele steiger aan de rivier. Even later verschijnt een klein bootje en samen met 20 brommertjes en nog wat voetgangers proppen we ons erop en fietsen verder aan de overkant. Over een hobbelige zandweg…
We moeten een paar kleine stroompjes doorwaden. In één ervan verliest Ingrid een slipper, waar een attente Vietnamees meteen achteraan duikt. Het restaurantje waar we stoppen voor een snelle hap willen we eerst voorbij rijden, want het is onooglijk klein, er is niemand en de kok ligt midden in de zaak op een stretcher te slapen. Hij nodigt ons echter binnen, steekt de gaswok aan en tovert in een mum van tijd een goddelijke Co’m Rang tevoorschijn.
Phô Lu is te ver over deze weg en we eindigen halverwege in een plaatsje dat de leraar op de kaart had gekrabbeld. Het aangekondigde pension vinden we echter niet, maar bij een groot huis waar we aankloppen omdat we dachten dat dat het misschien was hebben ze wel een kamer over die ze willen verhuren. De zoon des huizes brengt ons ’s avonds op z’n brommertje naar een eettentje in het dorp en als we terugkomen is de hele familie opgetrommeld en hebben we een gezellige conversatie met behulp van ons woorden- en plaatjesboek.
We volgen de Rode Rivier tot aan Lào Cao, pal aan de Chinese grens. Op veel plaatsen wordt aan de weg gewerkt om die weer begaanbaar te maken na de landverschuivingen door de hevige regenval van vorige maand. Na de inmiddels traditionele ontbijtsoep pho en met voldoende sesam- en rijstkoekjes voor onderweg beginnen we aan de 1500 klimmen naar Sa Pa. Dat staat in elke reisgids en is dan ook behoorlijk toeristisch met on-Vietnamees nette restaurants en té authentieke kleedjesverkopers. Mooi is het er wel en we zwichten voor een kamer met uitzicht in Moutain View hotel en boeken een tweedaagse trek met home stay door de bergen en de rijstvelden in de omgeving.