We rijden door de vallei van de Tsauchab River, in de verte begrensd door tafelbergen en gelaagde rotsstructuren. Het landschap wordt steeds mooier. Daarvoor een witgroene grasvlakte met grillige boompjes en de slingerende kloof die de rivier heeft uitgesleten. Zo groen als nu is allen in de twee maanden na de regentijd; meestal is het landschap geel en bruin van de droogte. Dan staan ook de rivieren droog, dus het is nauwelijks de moeite om een brug aan te leggen waar de weg de rivier kruist. In plaats daarvan leggen we een strookje asfalt in de bedding en rijd je in deze tijd ongeveer enkeldiep door het water.
We zien verschillende kuddes spingbokken, zebras’s, buffels en struisvogels in de grasvlaktes.
Het is ook druk met vuistgrote krekels, Koringkriek in het Afrikaans. Ze hebben een voorkeur voor de weg en worden daar regelmatig platgereden. Dat trekt dan weer soortgenoten aan die zo’n lekker maaltje niet aan zich voorbij laten gaan.
En die vervolgens zelf worden platgewalst. Enzovoorts. Het is gelukkig nog geen hoogseizoen en met goed sturen weten we de meeste exemplaren te ontwijken.
De laatste 30 km naar Sesriem vallen tegen: slechte weg, wind tegen, vals plat omhoog en een lege maag. Gelukkig heeft deze uitvalsbasis naar de beroemde zandduinen van Sossusvlei een volle koelkast en een zwembad. De weg erheen is verboden voor fietsers, dus om 6 uur ’s morgens staan we samen met twee New Yorkse motorrijders nog in het donker bij de poort voor een lift met de parkwachters die voor de bezoekersstoet uitrijden. Voor een half uurtje hebben we het bijzondere gebied voor onszelf. We klimmen in de eerste zonnestralen langs de graat een duin op voor een blik van boven in het mooi kleurende ochtendlicht.