Tata is een leuk en levendig stadje dat we om een uur of elf ’s morgens bereiken na twee dagen in de stoffige woestijn. We blijven er een halve dag om inkopen te doen, uitgebreid te lunchen op een terras en op de camping vinden ze het goed als we de koude douche gebruiken en onze kleren uitspoelen. Fris gewassen trappen we er na half vier nog ruim 50 km bij en zetten onze tent op in een echte oase met palmbomen en de buurt van Kasba el Jouâ.
Hoewel de woestijn erg mooi is, is-ie ook wat eentonig en daarom besluiten we noordelijk af te buigen richting Taliouine. We willen een glas thee drinken in Akka Irhen, het eerste stadje dat we ’s morgens tegenkomen. Het is echter een vervelend plaatsje waar Ingrid nogal opdringerig en vijandig bejegend wordt. We kopen maar snel wat brood en koeken en stellen de pauze uit tot de rand van een akkertje een paar kilometer verderop.
Als we ’s middags door een ander dorpje komen zien we geen winkel. We vragen aan een jongen of we ergens brood kunnen kopen. “Ja hoor, kom maar mee”, zegt hij en neemt ons mee een paar straten verderop. Daar gebaart hij Koen om mee te komen.
In plaats van bij een bakker belandt hij in een stapel kussens in de mannenkamer van een mooi huis. Er worden thee en koekjes gebracht en uit de gebaren begrijp ik dat ik even geduld moet hebben. Het duurt een half uur en dan komt de jongen terug met een warm dampend, vers gebakken brood.
Ingrid staat nog buiten en is inmiddels in gesprek met de rest van het dorp die alles van haar willen weten. Met een volle buik en een leuke ervaring rijker vervolgen we onze weg. Niet voor het eerst dat we dit verschil in sfeer en vriendelijkheid tussen dorpjes ervaren.
In Taliouine dwalen we een paar uur rond, vooral door de krioelende drukte van de souk en de markt. De volgende ochtend vertrekken we vroeg voor een volgende piste-expeditie: de route om de Djebel Sirwa, een ruim 3300 meter hoge piek ten zuiden van de Hoge Atlas.
We gebruiken weer een bladzijde uit het routeboek van de Duitse fietser uit Ait Baha en dat belooft ons een “zumeist passable Piste”, maar ook een paar “äuβerst steinigen Anstiege”. De eerste 40 km zijn asfalt en daarin klimmen we al 25 km. We passeren een geïsoleerd schooltje in de bergen en enkele levendige bergdorpjes waar tapijten worden gewassen in de rivier en wordt gewerkt op de terrasvormige akkers in de vallei. Na het wat grotere dorp Askaoun begint het onverharde stuk en net zoals in de woestijn is de eenvoudig weg op de kaart in werkelijkheid een wirwar van splitsingen waarvan het onduidelijk is wat de doorgaande route is.
Het gidsje blijkt correct en we moeten twee keer een kilometer lopen over stukken die echt niet te fietsen zijn. De gesluierde boer die we op zijn ezel tegenkomen verklaart ons in onze gedachten voor gestoord. Na 15 km wordt het donker en koud en slaan we de tent op in een mooie bergkom langs een riviertje. We krijgen nog bezoek van een paar jonge geitenhoedsters die over het pad naar beneden komen en ’s morgens staat de rijp op de tent en ligt er ijs in de rivier.