Het is 11 uur ’s avonds en in een lekker zonnetje koken we voor de tent in Svolvær een pannetje pasta. Het zal na middernacht zijn als we straks de slaapzak inkruipen en zonder zaklamp nog een stukje kunnen lezen. Met 24 uur per dag licht maakt het niet uit wanneer je dingen doet, en vandaag resulteerde dat in een lange dag fietsen langs de fjorden in het noorden van de Lofoten. In Noorwegen begrenzen conditie en zin de lengte van de fietsdag, niet het daglicht.
Echt rustig is het niet in deze uithoek. Sterker, het kostte moeite om nog een plekje te vinden waar de tent kon staan op de tjokvolle camping. De Lofoten zijn een populaire vakantiebestemming, vooral voor de Noren zelf. Op zich begrijpelijk, want het is een bijzonder gebied met z’n spitse bergtoppen en de zee die nooit meer dan een paar kilometer verwijderd is. Slingerende wegen langs de grillige kusten, prachtige natuur en een nog volop actieve visserijcultuur van vooral gedroogde kabeljauw voor de export naar Zuid-Europa geven je soms het gevoel in een openluchtmuseum rond te rijden.
We vonden de “overkant” echter net zo bijzonder en een heel stuk rustiger. Van Bodø reden we omhoog langs de kustweg die doodloopt op een pontje waar alleen fietsers en voetgangers op mogen. Geen auto’s dus, behalve wat bestemmingsverkeer. We hadden tijd genoeg, dus we maakten de 70 km lange, grotendeels onverharde ronde over het mooie en verlaten schiereiland Engeløya. Op een bankje in de zon bij de vuurtoren van Bø keken we uit over de het prachtige panorama van de besneeuwde Lofotentoppen dat zich voor ons uitstrekte. Zo zie je het alleen van deze kant.
Vanwege datzelfde uitzicht liggen hier ook de resten van het Batterie Dietl, een complex opgezet rond een enorm kanon dat de Duitsers hier in de Tweede Wereldoorlog lieten bouwen door 2000 Russische krijgsgevangenen. Samen met een soortgelijk apparaat aan de overkant moest dat zorgen voor controle over het fjord naar Narvik. Een indrukwekkend museumpje toont de makabere wereld van beton, staal, ondergrondse barakken en de hele infrastructuur en organisatie die was ingericht op 1000 kilo zware projectielen tot 50 km af te kunnen schieten. In de vele jaren dat het operationeel is geweest is het ding niet één keer gebruikt.
Meer foto’s.
Na de ferry naar de andere kant van het fjord bezoeken we eerst nog Vesterålen, een groep eilanden direct ten noorden van de Lofoten. De bergen zijn er iets afgeronder en het landschap is net wat onherbergzamer en daardoor ontvangt het een stuk minder bezoekers. We rijden helemaal naar Andenes in het noorden. Van daaruit vertrekken zes uur durende walvisexcursies, maar vanwege de harde wind gaan die niet door als we er zijn. In plaats daarvan maken we een verrassend ruige wandeling door de bergen met mooie uitzichten over de oceaan. Een paar dagen later horen we horrorverhalen van anderen die er een dag later wel met de boot op uitgingen en grauw en blauw van zeeziekte en kou weer terugkwamen met alleen de staart van een bultrug op een kilometer afstand als score. De “succesgarantie” van de reder bestond uit het aanbod om de volgende dag gratis nog een keer mee te varen, maar daar hadden ze geen gebruik van gemaakt.
Uiteindelijk dan toch met de ferry naar de Lofoten. Eigenlijk is het maar een klein gebied, dus we maken verschillende lussen over kleine weggetjes naar alle uithoeken van de archipel. Van de “topdrukte” van het Noorse hoogseizoen is buiten de paar volle campings en spaarzame toeristen highlights maar weinig te merken: de wegen zijn heerlijk rustig, zeker als we de doorgaande weg verlaten, en ondanks het prima weer is het strandje waar we een middagpauze houden bijna verlaten.
We rijden naar Ballstad, één van de belangrijkste visserplaatsjes, aan het einde van een doorlopende weg. Bij veel huizen hangen de gepekelde vissen aan lange paalconstructies te drogen. In plaats van terug te fietsen kunnen we met een klein veerbootje mee naar het volgende eiland. Balancerend over een smalle loopplank tillen we de fietsen aan boord. Op de tocht over de oceaan zien we een school dolfijnen die op enige afstand dezelfde weg aflegt. Aan de overkant is de haven op hogere boten berekend en meren we af onder een drie meter hoge kademuur. Met hulp van de medepassagiers worden de fietsen naar boven getakeld.
Na weer een mooi stuk bereiken we het plaatsje met de kortste naam van de wereld: Å. Wat verderop nemen we de boot naar het kleine eilandje Røst, 3½ uur varen van het vasteland. We kamperen er op een prachtige plek aan het water, praten er met een Littouwse arbeidsmigrant die hier in de zomer een fortuin verdient met het weer in de dikke olieverf zetten van de houten huizen en maken de volgende dag een boottocht langs de enorme kolonie papegaaiduikers en andere zeevogels die broeden op de rotsen van de nog kleinere eilandjes in de buurt.
Met de ferry weer terug naar Bodø waar we op het vliegveld nog even flink moeten sleutelen om de fiets zo ver te demonteren dat die door de kleine scanner past.