Swakobmund is een grappig stadje, beetje relaxte badplaatsambiance met kleurige huizen van rond 1900 in Duitse Jugendstil. De pleisterplaats voor locals en reizigers is The Tug, een hut op palen in de zee waar je goed kunt eten, drinken en mensen kijken.
We ontmoeten er Wayne, een soort Namibische Camel man die hier in de buurt in de woestijn woont. Hij is gids en vertelt over zijn speurtochten naar neushoorns en woestijnolifanten. Hij geeft ook aan dat de weg naar Brandberg wel te doen is. Die zag er op de kaart aantrekkelijk uit, maar is ons door de tourist office en anderen ook afgeraden vanwege de slechte kwaliteit en het totale gebrek aan voorzieningen.
Eerst rijden we nog 200 km noordelijk over de kaarsrechte en vlakke “salt road” langs Skeleton Coast. Wegonderhoud is simpel hier, zien we: een tankwagen met zeewater leegt zijn lading op de weg; het water verdampt en er blijft een zoutkorst over zo hard as asfalt. Onderweg stoppen we bij de kolonie van 50.000 zeehonden die op het strand en in de branding bij Cape Cross woont. Bij Mile 108 is een kampeerterreintje op het strand en slaan we weer flink wat water in voor de woestijntocht richting Brandberg, het natuur- en archeologisch gebied ronde de hoogste berg van Namibië.
Via de een airstrip snijden we 15 km af naar de D2303 en klimmen we door een compleet lege en gortdroge steenwoestijn in de richting van de bergen. Als we iets hoger komen, waar blijkbaar heel soms wat regen valt, verschijnen de eerste Welwitschia planten en nog wat verder komen daar wat stug gras en stekelige struikjes bij. Vlakbij het Rhino Conservation camp was volgens Wayne een mooie kampeerplek in een kloof met rotsen. Daar zouden we ons eten goed kunnen opbergen zodat de hyena’s er niet bijkunnen, want die kunnen niet klimmen. Het is echter nog vroeg, dus we rijden nog wat verder door.
Meteen daarna wordt de weg flink slechter met veel stukken mul zand, diep gravel of juist stenige hobbels en wasbord. Ook staat de wind nu tegen en gaan we weer klimmen. We zijn dan ook nog niet veel veder als het tijd wordt een kampeerplek te zoeken.
Hier zijn geen rotsen, maar wel hyena’s, tenminste te oordelen aan de karakteristieke witte poep. Om maar geen aantrekkende geuren te maken eten we brood en leggen alles wat maar enigszins naar eten ruikt een eind uit de buurt van de tent.
Wel een prachtige plek met uitzicht op een mooi geërodeerd bergmassief en een bruin steenlandschap afdalend naar een droge rivierbedding daarvoor.
Ons eten en wijzelf blijven onaangeroerd en we trekken ’s morgens weer verder door het mooie landschap. In de verte zien we een kudde zebra’s en struisvogels grazen tegen de achtergrond van het rotsmassief van Brandberg in het noorden. De weg blijft slecht en we moeten verschillende stukken lopen. Ondanks de redelijk vlakke weg ligt de gemiddelde snelheid ligt ver beneden de 10 km/uur. Om 18:15 bereiken we het einde van de weg en vandaar is het nog 15 km naar Uis over een goede en lichtdalende weg. We halen het net voor het donker.
Op onze rustdag neemt lodge-eigenaar Basil ons mee op een trip met zijn 4×4 over de trails rond Brandberg. Ook een huisvriend gaat mee: Louis, een avonturier die vroeger o.a. bij een wildlife conservation organisatie heeft gewekt aan de bescherming van neushoorns tegens stropers. Het is een komisch due, ze kennen het gebied als hun broekzak en ze genieten net zo van de tocht als wij. We passeren de Ugab, een rivier die als een soort grens werkt voor dieren. Aan de noordkant daarvan leven giraffen, olifanten en leeuwen, ten zuiden ervan niet. Het is ook een stuk meer begroeid hier, met bossen van lage boompjes en uitgestrekte grasvlaktes. We zien de grote dieren niet; wel een kudde met honderden springbokken die collectief op de vlucht slaat voor een jagende jakhals.