Ga je dan met je goeie gedrag, denk ik bij mezelf als ik na een minuut of tien wachten aan ons tafeltje in de drukke foodcourt toch maar eens ga kijken waar onze gastheer blijft. Hij is de eigenaar van het guesthouse waar we vannacht sliepen, een fervent reiziger ook, en nadat hij ons gisteravond al had meegenomen naar een gezellige avondmarkt wilde hij ondanks ons vroege vertrekuur ook graag samen ontbijten. “Doe maar nasi lamak”, had ik geantwoord op zijn vraag wat we wilden eten. De rijst met ansjovispasta en een eitje hadden we al een paar keer als ontbijt gehad, smaakte goed en is een prima bodem om een eind op te fietsen. “Really, you eat that?” had hij gevraagd en was eropuit gegaan om het te zoeken bij één van de vele kraampjes van deze overdekte marktplaats. We hadden het opgevat als compliment voor onze voorkeur om gewoon met de lokalen mee te eten, maar als we iedereen om ons heen binnen een mum van tijd zien terugkeren met volle borden en onze vriend maar wegblijft begrijpen we opeens waarom: Nasi Lamak is een Maleis gerecht en dit is een Chinese markt, dus dat ga je hier echt niet vinden. Ik vind hem vertwijfeld zoekend tussen de stalletjes, stel hem gerust dat we alles eten en een minuut later zitten we aan een dampende noedelsoep.
We weten het ondertussen wel: Maleisië telt drie grote bevolkingsgroepen, de Maleisiërs, de Chinezen en de Indiërs. Dat is al een eeuw of zes zo, maar ze mengen nog altijd voor geen meter. Ze wonen in hun eigen wijken, komen niet in elkaars winkels en restaurants, er zijn aparte wetten en regels en zelfs twee verschillende rechtssystemen: sharia voor de Islamitische Maleisiërs en een civiele rechtbank voor de rest.
De meeste Indiërs en Chinezen zijn in de 19e en begin 20e eeuw gekomen toen Maleisië een Britse kolonie was. Ze kwamen werken in de tinmijnen en de rubber- en palmolieplantages of om wegen en spoorlijnen aan te leggen, omdat de Maleisiërs het vertikten om voor de Engelsen te werken. Vooral de Chinezen boerden goed, werden rijk en verwierven veel bezit in het land, tot ongenoegen van de Maleisiërs. Het tij keerde toen Maleisië in 1957 onafhankelijk werd en de Maleisiërs opeens in de meerderheid waren en het voor het zeggen kregen. Om hun achtergebleven positie te verbeteren werden allerlei wetten in het leven geroepen die tot op de dag van vandaag van kracht zijn. Ze betalen minder belasting en hebben makkelijker toegang tot scholen en overheidsbanen. De Maleisiërs noemen het positieve discriminatie, de Chinezen en Indiërs gewoon discriminatie en het leidt regelmatig tot spanningen, protesten, soms escalatie, maar vooral dus een compleet langs elkaar heen leven van de bevolkingsgroepen.
We hebben de indruk dat de Chinezen het meest pragmatisch omgaan met de situatie. Ze vinden het oneerlijk, maar ze dealen ermee, laten de ambtenarenbanen voor wat ze zijn en richten zich vooral op hun eigen bedrijfjes. Ze werken hard zodat ze toch succesvol zijn en genoeg kunnen sparen om hun kinderen in het buitenland te laten studeren. Soms lijken ze ook wat provocerend uit te dragen dat zich weinig aan de Maleisiërs en hun Islamitische cultuur gelegen laten liggen. Chinese vrouwen zijn in elk geval gemakkelijk herkenbaar aan het gebrek aan verhullende kleding. Ook het verschil met de Indiërs die we ontmoeten vinden we opvallend: die klagen vooral dat ze oneerlijk bejegend worden. Klagende Indiërs, Chinezen die hun eigen plan trekken, we vinden het een aardige afspiegeling van hoe we ze kennen. Okee, een beetje generaliserend voor ruim 2 miljard mensen, maar in verkiezingstijd moet dat kunnen.
Een groot voordeel van de gescheiden werelden is een fantastisch gevarieerd voedselaanbod. We eten nasi goreng en roti bij de Maleisiërs, biryani en tandoori bij de Indiërs, dimsum, groenten en van alles in zoetzure saus bij de Chinezen, en tussendoor proberen we nog een beetje te fietsen.
We kiezen grotendeels voor de westkust omdat daar het meeste te zien is. Vakantie-eiland Langkawi ligt er evenals Georgetown, de eerste landingsplaats van de Engelsen, de theeplantages in de Cameron Highlands, Kuala Lumpur, Malakka, waar de Nederlanders zo’n 150 jaar de baas waren nadat we de Portugezen verpletterend hadden verslagen (dat was ergens rond 1640, dus nog voordat Ronaldo meedeed). Het is ook het dichtstbevolkte deel en dat betekent dat de wegen soms best druk zijn. We ervaren dat Maleisië’s economie al wat langer ontwikkeld is. Dat is niet altijd een voordeel: een groot deel van het wagenpark is inmiddels gedateerd en die oude auto’s walmen toch een stuk meer dan de nieuwe die in Thailand vooral rondreden. Hetzelfde geldt voor de wegen; die waren in Thailand bijna allemaal nieuw en hadden een apart strookje voor brommers, wat ook een prima fietspad was. In Maleisië zijn de wegen ouder, smaller en zonder vluchtstrook, en met de drukte vonden we het soms wel wat gevaarlijk. We proberen zo veel mogelijk kleine weggetjes te nemen, ook al betekent dat soms een flink stuk omrijden, we maken een mooie slinger door het tropische regenwoud in het binnenland en uiteindelijk ook naar de veel rustigere oostkust.
Wat meteen opviel toen we Maleisië binnenreden: we konden de letters weer lezen! We probeerden ons te herinneren waar dat voor het laatst het geval was en we kwamen uit op Turkije en daarna soms nog even in Oezbekistan waar het Latijnse alfabet af en toe wordt gebruikt. De laatste 7 maanden waren we analfabeet en konden we niets lezen van het Persisch, Cyrillisch, Arabisch (voor het Oeigoers in Xinjiang), Chinees, Tibetaans en de krullerige priegelschriften van Laos, Cambodja en Thailand.
Grappig is ook de verbastering van Engelse woorden die zijn overgebleven uit de koloniale tijd. Na de onafhankelijkheid wilden de Maleisiërs daar vanaf en waar de Vlamingen hun leenwoorden op z’n Bels uitspreken (dossier is mijn favoriet) kiezen zij de omgekeerde weg en herschrijven het woord zoals ze het vinden klinken. En eerlijk is eerlijk, soms is dat logischer dan de inconsequente Engelse spelling. Zo noteerden we hankersip (zakdoek), basikal, ais krim, seksyun, teksi en lori. Die laatste betekent natuurlijk vrachtwagen, maar het duurde even voor we doorhadden wat de Chinezen bedoelden als ze ons waarschuwden voor dangelous lollies. Het Maleis zelf lijkt dan weer erg op Indonesisch, zodat we soms een woord herkennen, geleid natuurlijk door de bekende pisang. Opleggers voeren vaak een bord met het woord “kenderaan” en mijn Rijnmondse hart tikte even sneller bij de gedachte dat het een woord van Rotterdamse oorsprong zou kunnen zijn. Helaas bleek het niet aanhanger te betekenen, maar iets met voertuig in het algemeen. Jammer, gemiste kans.
Al de tijd realiseerden we ons dat dit het laatste echte fietsland is van onze reis, maar net het zoals in de dagen voor en na ons vertrek vooral een onwerkelijk idee was dat we daadwerkelijk een jaar zouden gaan fietsen wil het nu nog niet echt indalen dat het er binnenkort toch echt opzit. We rijden bijna tot het zuidelijkste puntje van Maleisië, en daarmee van het vasteland van Zuidoost Azië, en nemen daar een klein pontje dat ons afzet naast het vliegveld van Singapore. Van daar fietsen we nog zo’n 40 km door een aantal woonwijken en de recreatiestrook die bijna langs de hele zuidelijke oever loopt met een mooi uitzicht over de druk bevaren Straat van Singapore en de skyline van de stad. Dan slaan we rechtsaf de stad in en rijden tussen de wolkenkrabbers naar het gezellige hostel dat wordt gerund door fietsers. De eigenaar kent bijna heel onze route als z’n broekzak, deels van eigen reizen, deels van de verhalen van andere fietsers die in de hostel hebben overnacht en van wie we er verschillende onderweg hebben ontmoet.
Naast Singapore bekijken zullen we de komende dagen de fietsen inpakken, vast wat zaken regelen voor als we weer terug zijn en ik heb zelfs een afspraak voor een bezoekje aan mijn collega’s op het Philipskantoor hier. Misschien komt dan het besef dat we volgende week weer thuis zijn. En anders wordt het gewoon een harde landing op Schiphol.
Tot snel!